25 februari de kwetsbare mens, getroost door muziek
25 februari de kwetsbare mens, getroost door muziek
OPENINGSTOESPRAAK KAREL J. POOL
Carnaval is achter de rug. Het feest is verstomd. Stilte daal neer. As is op de mens. Sinds woensdag zijn we in de 40dagentijd, de periode tussen carnaval en Pasen; een tijd van inkeer; van soberheid.
Voor de kerk van oudsher een periode van bezinning. Bezinning op het lijden en sterven van Christus. Bezinning op wat zij als kerk gelooft. Bezinning op wat het betekent een mens te zijn op aarde, stil te staan bij de vreugde van het leven en de ernst van de dood.
De 40dagentijd mondt uit in het feest van Pasen. Met Pasen spreekt de kerk uit,- dat zij gelooft en viert dat de dood niet het laatste woord heeft. Zij lééft vanuit die hoop, put daaruit haar moed om te zoeken naar zin en doel van ons bestaan, zij ontleent daar aan haar troost, de troost dat ieder mens die gestorven is niet voor niets heeft geleefd en niet tevergeefs is gestorven.
Zo bezinnen wij ons in de komende veertig dagen op de broosheid van ons leven. Staan wij stil bij de manier waarop ziekte, lijden en de dood ons zomaar kan treffen.
Wij denken vandaag in het bijzonder aan het ernstige ongeval dat prins Friso is overkomen. Wij delen de grote verslagenheid en ontzetting en denken aan het immense verdriet en de ongewisse toekomst waar de Koninklijke familie door is getroffen. Wij denken aan zijn vrouw- prinses Mabel-, aan de dochters Luana en Zaria , zijn moeder koningin Beatrix en aan alle andere familieleden. Wij bidden hen toe dat zij moed en kracht van God mogen ontvangen voor de komende onzekere tijd, vol spanning en afwachten. Dat nabije dierbare vrienden en familie hen zullen steunen in alle komende bange momenten dat zij heen en weer worden geslingerd tussen hoop en vrees.
Zijn wij een moment stil en luisteren wij naar muziek.
(Symfonia uit Cantate 156 van JS Bach)
Zo bepaalt de actuele situatie van prins Friso ons op een directe en abrupte manier bij de ernst van één van de vele facetten van het onderwerp waarover wij juist in de komende tijd met elkaar van gedachten willen wisselen. Het onderwerp dat is ontstaan uit de vraag die de commissie Bezinning & Bezieling van de Protestante Gemeente van Enschede eind 2010 kreeg voorgelegd.
Die vraag was: Het burgerinitiatief ‘Voltooid leven’ bepleit dat iedereen die 70+ is en vindt dat zijn leven is voltooid – zonder dat er sprake is van ernstig lichamelijk lijden - op een humane manier zijn leven moet kunnen beëindigen. Zouden jullie aan dit gegeven aandacht willen besteden?
Deze vraag werd het uitgangspunt voor de commissie om zich in het onderwerp te verdiepen. Gaandeweg werd duidelijk dat het niet alleen kon gaan om de vraag wanneer een leven is voltooid. Het spitste zich meer toe op de bredere vraag hoe de huidige mens omgaat met ziekte, lijden en de dood.
Wat doet het met je als ziekte, lijden en de dood de persoon waar je het meeste van houdt, treft? Als je elkaar dreigt te verliezen aan de dood? Elkaar los moet laten? Wat dan? Of als het jezelf raakt? Als je zelf ongeneeslijk ziek wordt? Als je je eigen dood onder ogen moet zien? Wat moet een mens dan met al deze verwarrende vragen; met zijn angst voor het mogelijk lijden dat te wachten staat; met zijn angst voor de dood? En, als het lijden te erg is geworden en de dood niet wil komen, wat dan?
En ook: Als je alles in je leven hebt bereikt; je bent en voelt je oud, je man is overleden; je kinderen komen niet meer zo vaak; ja, ze zijn op de plek en ze zijn druk met hun eigen carrière en met die van hun kinderen, je kan begrijpen dat ze niet zoveel meer komen en je wilt ook niet tot last zijn; je hoort en ziet steeds slechter; je raakt meer en meer afhankelijk van anderen om je te verplaatsen; je raakt geïsoleerd, steeds meer familie en vrienden vallen om je heen weg, je vereenzaamt, geen mens spreekt je nog aan met je voornaam! Ze noemen je alleen nog maar ‘mevrouw’.
Als zo je leven is voltooid? Wat dan?
Zomaar een schets van de vragen die aan de orde kwamen tijdens de verkenning van het thema. Iedereen kan ze aanvullen met eigen ervaringen.
Wij vroegen ons zich nog een aantal dingen af. Ik noem er een paar:
* Hoe komt het dat er de laatste jaren een toenemende aandacht is voor levensbeëindiging op verzoek?
* Is de visie van de mens op het leven -en dus op de dood - veranderd?
* Welke rol speelt de toegenomen autonomie van de mens, de emancipatie van het individu - in de manier van omgaan met ziekte, lijden en de dood? Zeker het zelfbeschikkingsrecht heeft veel goeds gebracht. Het gaf ruimte en vrijheid voor het individu. Het gaf meer kansen, meer ontplooiingsmogelijkheden. Maar aan de andere kant. Welke prijs betaalt de mens voor zijn verworven vrijheid, zijn zelfbeschikkingsrecht, zijn autonomie?
* Als de mens voor de vervulling van al zijn behoeften en wensen uitsluitend aangewezen is op zichzelf, ligt er dan geen gevaar voor eenzaamheid op de loer?
* En gaat dat gericht zijn op zichzelf niet ten koste van de aandacht voor de ander, de medemens?
* Kan die keuzevrijheid,- als alles mag -, op deze manier niet omslaan in een keuzedwang? Met andere woorden: alles wat kan, moet dat ook?
*Is zo misschien de gedachte ontstaan dat de mens – vanuit die keuzevrijheid – het bijna als een recht is gaan beschouwen zelf te mogen te beslissen wanneer hij dood wil? Dat de mens zelf beslist de aftakeling en het lijden niet mee te willen maken. En dat de dokter dat dan maar even moet doen, of daarbij op zijn minst moet helpen?
* Welke rol spelen de toegenomen medische mogelijkheden hierbij?
* Wanneer behandel je als arts te weinig en wanneer behandel je te lang of te veel?
* Hoe waarborg je respect, waardigheid, zorgvuldigheid en barmhartigheid in de laatste tere en broze fase van het leven?
Al deze complexe, ingrijpende vragen bracht de Commissie tot de werktitel: ‘Is sterven in onze tijd nog wel zo doodgewoon?’.
De vraag werd ‘hoe’ pak je het aan om het aan de orde te stellen. Het was vanaf het begin duidelijk dat je dat als kerk niet alleen moest willen doen. Ziekte, lijden en de dood horen immers bij het leven van ieder mens. Niemand van ons kan de dood ontlopen. Ieder mens is ‘belanghebbende’!
Ik schat bijvoorbeeld in dat over 100 jaar niemand van ons die hier vanmiddag aanwezig is dan nog in leven is. Nou ja, misschien een paar uitzonderingen daargelaten…! Het nuchtere feit dat de dood ieder mens aangaat is voor de commissie het uitgangspunt geworden om het thema samen met anderen zo breed mogelijk in onze samenleving aan de orde te stellen. Iedereen heeft over het onderwerp vanuit eigen standpunt en invalshoek veel te zeggen, maar niemand kan het laatste woord spreken als het gaat over het mysterie van leven en dood.
Als we nou eens in Enschede een platform konden vormen? Als we nou eens plaatsen van ontmoeting konden creëren, waar mensen in alle openheid en vrijmoedigheid naar elkaar kunnen luisteren, ervaringen uitwisselen over al die weerbarstige, pijnlijke vragen rondom leven en dood. Wat zouden wij door die ontmoetingen veel van elkaar kunnen leren! Wat zou dat luisteren naar elkaar verrijkend kunnen zijn!
Vanuit deze gedachte heeft de Commissie veel mensen binnen en buiten Enschede benaderd. Hen is de vraag voorgelegd: Wat vinden jullie van dit idee? Willen jullie meedoen? Zouden jullie vanuit je eigen specifieke invalshoek - vanuit datgene waar jullie goed in zijn, waar jullie kracht ligt - willen meewerken aan het bespreekbaar maken van de vraag hoe de huidige mens omgaat met ziekte, lijden en de dood? Willen jullie meewerken aan het zoeken naar troost en zin.
En ze zeiden allemaal ‘ja’. Volmondig en van harte. In het programmaboekje kunt u zien wie er allemaal ‘ja’ hebben gezegd.
Het werden er veel. Heel veel. De gesprekken met de mensen uit al die verschillende sectoren van onze samenleving waren boeiend en inspirerend. Er werd volop meegedacht: vraag die eens, heb je daar aan gedacht. Ideeën werden aangereikt, er werd gewikt en gewogen, veel beste beentjes werden voor gezet. Kortom, het was hartverwarmend.
Het programma dat voorligt is het resultaat van deze goede samenwerking. Door het samen te doen kreeg het project ook zijn meerwaarde. Het elkaar bevragen op deze fundamentele vragen maakte elkaar rijker. Het delen werd op deze manier vermenigvuldigen.
Veel dank is de Commissie dan ook verschuldigd aan alle mensen die door hun inzet dit project mogelijk hebben gemaakt. Dat geldt zowel voor de mensen voor als achter de schermen. Ik ervaar het als een indrukwekkend moment dat wij vanmiddag, na een intensieve voorbereiding van meer dan een jaar, een begin maken met het in alle openheid luisteren naar elkaar, naar wat een ieder te zeggen heeft over de vele facetten die samenhangen met de vraag: ‘Is sterven nog doodgewoon?’
Ik eindig met woorden van de dichter Willem Barnard:
‘Een mens te zijn op aarde in deze wereldtijd / dat is de dood aanvaarden, de vrede en de strijd / de dagen en de nachten, de honger en de dorst / de vragen en de angsten, de kommer en de koorts.
‘Een mens te zijn op aarde in deze wereldtijd / dat is de Geest aanvaarden die naar het leven leidt / de mensen niet verlaten, Gods woord zijn toegedaan / dat is op deze aarde, de kwade wederstaan.
Een paar maanden geleden mocht ik een verhaal houden voor een gezelschap van geriaters, verpleegkundigen in verzorgings- en verpleeghuizen, huisartsen en geestelijk verzorgers over een begrip dat op dit moment in die sector van zorgverlening een centrale plaats heeft, namelijk frailty. Dat kun je het best vertalen met broosheid, breekbaarheid of kwetsbaarheid.
Je kunt dat begrip in algemene zin gebruiken, als een gegeven: alle mensen zijn kwetsbaar, broos en breekbaar, sterfelijk, vergankelijk. Maar je kunt het ook specifiek gebruiken: dan gaat het over mensen die oud worden, alles hebben gehad en langzaamaan alles kwijt beginnen te raken. Hun vitaliteit, hun participatie in het leven, maar ook hun evenwicht, hun zekerheden. Ze worden broos. Dat woord hangt met breken samen. Niet alleen van je botten, maar ook van je verhouding met mensen en maatschappij, met je eigen levensmoed en incasseringsvermogen. Kwetsbaarheid, gauw van slag, gemakkelijk van ’t rit, bang voor alles, bedreigd door alles, bewust van groeiende onmacht. Ook gewoon angst voor wat er aan ziekte en lijden komen kan, voor de dood en voor het Ongewisse daarna.
Die kwetsbaarheid is er altijd wel geweest, maar ze werd toegedekt, beheerst, binnenskamers gehouden of als een treffend lot gedragen. Iets waarvan je wist dat het je overkomen kon. Je moest flink zijn en blijven, moedig voortgaan. Ik herinner me nog uit gesprekken van mijn ouders aan tafel, lang geleden, dat daar bepaalde uitdrukkingen voor bestonden: Hoe is ’t met um? Ach ja, verval van krachten. ’t Kan zich nich mer redden. ’t Is nich völ meer. ’t Wordt ammoal wat meender en ’t weark is der of. En, pas op, het werd je niet van mensen aangedaan. Mensen moesten leren hun kruis te dragen, al was het ook bitter waar, wat Lohues in zijn liedje zingt: ‘elk mens krijgt zijn kruis te dragen, die kruisen zijn allemaal even groot, maar de een krijgt er een van piepschuim en de ander een van lood.’ Dat lied zou in de nieuwe bundel voor de kerken moeten worden opgenomen.
U hebt zich de omvangrijke taak gesteld dit voorjaar een reeks bijeenkomsten te organiseren, een veelkleurig programma aan te bieden, om heel diverse aspecten van lijden, sterven en rouw opnieuw te bekijken. Wat is er veranderd? Wat beleven we nu op dit moment aan nieuwe visies en mogelijkheden, aan veranderingen van denken over de dood, de rituelen en de verwerking die in de tijd van onze grootouders niet bestonden. Waarom gaan we er zo anders mee om dan vroeger? Was er toen toch de zwarte doem van de dood, de onvermijdelijkheid waar een mens zich bij neer te leggen heeft? De onmacht van de omstaanders?
Een mens moet de hand op de mond leggen, stil en gelaten toezien tot het onvermijdelijke ingrijpt. En rouwen volgens de regels, ook al heeft hij of zij de dood al lang verwerkt, al voor de dood zelf. Er wordt immers veel rouw verwerkt voor het definitieve einde komt. Daar kom ik nog even op terug.
Misschien is het leerzaam als u voor uzelf eens probeert te beschrijven in welke opzichten u anders over lijden, sterven en rouwen denkt dan uw grootouders of ouders? En wat denkt u ermee te gewonnen te hebben?
Ik ben gevraagd vooral iets te zeggen over die veranderingen, die we allemaal voelen, ook bij onszelf, maar niet altijd doorgronden kunnen. Ik spreek uit ervaringen met stervenden, met euthanasiepraktijken, met begeleiding van rouwprocessen, met uitvaarten en alles wat daaromheen zit. Ik schreef er een boek over onder de titel ‘In de dood kun je niet wonen’, wat dit jaar een vervolg krijgt in een boek over troost, dat ‘Morgen verder' gaat heten.
In de loop van de tijd heb ik 5 basisveranderingen geconstateerd, ook bij mezelf. En ik besef me dat die niet stilstaan. Nieuwe generaties zullen nieuwe rituelen ontwerpen, nieuwe troostvormen bedenken, en dat gebeurt nu al volop. Maar welke zijn dan die achterliggende veranderingen?
Bedenk daarbij allereerst wel dat er in onze tijd duidelijk sprake is van versnelling van de veranderingen. Die snelle veranderingscultuur in de maatschappij - alles is maar kort relevant en kort nieuw. Een prins onder een lawine wordt geluidloos weggeschoven door de verkiezing van een nieuwe leider van de PvdA. Dat fenomeen nestelt zich natuurlijk ook in alles wat met dood en rouw te maken heeft. Ga maar eens kijken naar exposities van nieuwe begrafenisattributen en volg de nieuwste literatuur op dit gebied maar eens.
Ik probeer er ook achter te komen of die veranderingen met elkaar in verband staan en elkaar versterken. Ik loop met u langs een aantal veranderingen en schrap maar rustig wat voor u niet geldt.
1) Ik denk in de eerste plaats aan de groeiende openheid waarmee mensen over de dood en alles daaromheen praten. Zonder twijfel spelen de media daar een belangrijke rol in, maar die zijn eerder versnellend dan initierend. Sommige oude taboes zijn voorgoed verdwenen, zoals de bedompte stilte in sterfhuizen, de doodernstige gezichten, de fluisterende stemmen in de rouwkamer. Alle handelingen rond het afscheid nemen bijvoorbeeld zijn royaal bespreekbaar geworden. Dat heeft ook opgeleverd dat de participatie in de rituelen veel opener is geworden. En dat ook de creativiteit van voortbestaanden (nabestaanden is een onmogelijke term) vrijmoediger en creatiever en vooral dapperder is geworden. Begraven wordt eigenwijzer, want mensen zoeken een eigen wijze om alles te beleven en dat wordt in brede kring als positief ervaren.
2) Mensen geven veel minder dan vroeger de verzorging van de uitvaart geheel uit handen aan derden. Aan de kerken bijvoorbeeld of aan de uitvaartverzorger. Ze gaan mee tot de laatste drempel. Overal blijkt dat de begeleiding van de stervende, de begrafenis en de nazorg weggehaald worden uit het gezagspatroon van de kerk, die vroeger een sterke hand had in de rituelen en in de beleving van mensen van hemel en hel.
Die twee, hemel en hel, zijn begrippen die de laatste jaren in sterke mate aan erosie onderworpen zijn. Nationale onderzoeken naar die begrippen melden ons al jaren achtereen, dat de oude hel- en hemelbeelden verdwijnen of sterk veranderen van inhoud, waarbij vooral het geloof in een hel als verzamelplaats voor gestrafte mensen heel duidelijk afneemt en zelfs niet meer relevant wordt gevonden. Dat heeft alles te maken met de versterkte bewustzijn dat bijvoorbeeld het hele Oude Testament geen hemel als verblijfplaats van mensen kent en geen hel, alleen een onderwereld, maar daarin wordt niet gestraft, alleen gerust. Daarmee is veel schaduw en doemdenken uit de discussies gehaald.
Grotere openheid in de informatie over medische problemen heeft gecultiveerde geheimzinnigheid verjaagd. De familie wordt veel opener betrokken bij beslissingen die voor de patiënt ingrijpend zijn.
3) Groot is de invloed van de openbare discussies over euthanasie, een voor Europa unieke Nederlandse wettelijk regeling. Er is een groeiend begrip voor de milde sedatiepraktijken, de bespreekbaarheid van de euthanasie is uit de sfeer van totaalverbod en geheimzinnigheid gehaald. Er wordt openlijk gepraat en gepubliceerd over de recent op gang gebrachte discussie over euthanasie voor mensen die niet uitzichtloos lijden, maar hun leven voltooid vinden en een beroep doen op hun vrijheid daarover zelf beslissingen te nemen. Vroeger bepaalden in deze dingen God, Kerk, adat en burgerlijk fatsoen de grenzen van het toelaatbare. Nu eist groeiende mondigheid vrijheden op die in mijn en uw jonge jaren letterlijk ongekend waren. De mens is ook wat dit aangaat meer de maat der dingen geworden.
4) De soberheid van vroeger rond uitvaart en rouwverwerking heeft plaatsgemaakt voor een veel creatiever manier om de plechtigheden in te richten, met medewerking van de familie. Er is plaats voor experimenten, de verbouwingen van crematoria laten tegenwoordig zien hoe de rituelen zich verrassend kunnen vernieuwen. Steeds meer komt de menselijkheid van de overledene, met gebreken en al, in het vizier. Steeds meer treedt de humor binnen in de toespraken, steeds meer verbetert de muziekkeuze. Na Mieke Telkamp weten we nog steeds niet waar onze weg heen zal gaan en zelfs de TOM-TOM kan ons niet helpen, ook al proberen sommige groepen gelovigen dat wel te doen. We praten veel minder over het hiernamaals, meer over het hiernumaals van de overledene. De warmte in de afscheidrituelen is toegenomen. Let ook eens op de groeiende behoefte aan nieuwe begraafplaatsen (in het bos bij die bepaalde boom!).
In een fraai boekje heeft de vereniging Therebinth onlangs laten zien dat we aan de vooravond staan van nieuwe begraafculturen en ook nieuwe conserveringstechnieken voor mensen die niet begraven en niet verbrand willen worden. Zij noemen dat de toekomst van de funeraire cultuur, waarin ook steeds vaker kunstenaars een rol gaan spelen. Ik sta er niet meer van te kijken dat ik uitgenodigd wordt een uitvaartdienst te verzorgen bij het plaatsen van een urn in een urnenmuur of in een herdenkingsdienst een overledene moet schetsen die op dat moment in Australië begraven wordt. En we zien de plechtigheid op een scherm.
5) Het treft mij te zien dat veel mensen hun rouwgedrag niet meer aan de conventies aanpassen, zich niet kritiekloos onderwerpen aan het van hen te verwachten gedrag, maar, zoals ik al eerder aanhaalde, zich realiseren dat de rouw soms al lang voor het sterven, bij lange ziekbedden bijvoorbeeld, is ingezet. Het is duidelijk: al die nieuwe mogelijkheden nemen het verdriet niet weg. Het gemis is niet creatief weg te masseren, maar we komen er steeds meer achter dat mensen die jaren aan een ziekbed hebben gestaan van een geliefde, al bewust een rouwverwerking achter de rug hebben en dus aan hun rouwgedrag na het sterven geen nieuw gezicht geven. Ook opvallend is, dat de rouwrituelen zo pluriform en op maat verlopen en steeds minder gericht zijn op de uiterlijke herkenbaarheid (voor anderen).
Ik ben geneigd om al die veranderingen vooral aan toenemende mondigheid van de mensen toe te schrijven. Men is beter opgeleid, men leest meer, men kent zichzelf meer vrijheid toe, men wil de eigen wijze laten klinken. De media reiken tal van alternatieven aan. De traditionele omlijstingen verliezen daardoor hun betekenis. Zelf het heft in handen nemen als het om de dood van geliefden gaat, dat is het doel. Ik weet het, allerlei commerciële rimram kleeft zich ook aan die vernieuwingen, maar zijn zelf niet wezenlijk, maar slechts uiterlijk nieuw.
We worden eerlijker in het aangezicht van de dood. We eisen initiatief op in plaats van zwarte gelatenheid. We zuchten niet meer onze de verschrikkelijke mededelingen dat de dood een gevolg is van de zonde. We laten niet meer toe dat de naam van de overledene in misvieringen en rouwdiensten niet genoemd mag worden. Dat bepalen we zelf. We hebben ons bevoegd verklaard mensen die lijden te begeleiden en te helpen bij het sterven en samen naar een laatste plek te brengen en dat zinvol te doen. Tegen het licht in. Ik weet het: we begraven nog veel mensen in de stijl en de denkwereld van het geloof van hun ouders, maar ook dat verandert. Op eigen wijze handelen we zoals het goed dunkt. Dat is ook eigenwijs vaak, maar dat mag.
Tenslotte: we hadden nooit kunnen vermoeden dat deze opening zou plaatsvinden op de dag na de treurige mededelingen over de gezondheidstoestand van prins Friso. Een bitterder illustratie bij de start van uw programma had u zich niet kunnen bedenken. We bidden om kompassie, medelijden, Maar in onze moedertaal betekent kompassie ook liefdevol geduld. Dat wensen we zijn familie toe.
Ik wens u veel inspiratie toe, om het programma in te vullen zoals u zich dat voor ogen stelt. En dank u voor de aandacht. Ik wol oe dit nog zeggen: ik bin nich bang veur de dood, mer ik heb gin hoast.
Tijdens dit symposium spelen vragen rond leven en dood een belangrijke rol. Eveneens zullen we wel weer worden geconfronteerd met de kwestie of er leven is na de dood, een heel wezenlijke vraag. Maar op dit moment kwelt mij een andere vraag: nl of er een toespraak mogelijk is na Van der Meiden. Ik begrijp uit uw cynisch gegrinnik, dat het antwoord duidelijk is. Ik zal het dan ook kort houden (vertrouw nooit mensen, die dat zeggen. Vooral bij crematies ben je voordat je het weet 40 minuten verder).
Muziek als appetizer, als troost en als emotie opwekker
Maar nu Muziek als Troost, als troostende factor.
Gaat dat op? Is muziek troostend bij het verlies van een kind of echtgenoot. Bij een depressie. Het zou natuurlijk mooi zijn om diegene die getroffen is door een zwaar leed toe te zingen "Always look at the bright side of life" en te constateren dat er bij het 2e couplet zowaar een glimlach op het gelaat van de getroffene ontstaat. Maar vergeet het maar, zo werkt het niet. Prozac werkt echt beter dan Muzac. Gelukkig maar. Ik ben een tijd organist geweest in Aalten. In het kerkkoor dat ik daar leidde zat een schat van een mevrouw diep gelovig op een heel integere manier, wat ouder, die haar 47 jarige zoon verloor. Na een tijdje sprak ik haar en vroeg hoe het met haar ging. Ze zei: het gaat wel, ik heb wel steun aan mijn geloof. Maar afgelopen zondag in de kerk werd er gezongen "Wat goed doet dat is welgedaan" en toen heb ik NIET meegezongen. Beter kun je het niet zeggen, dat de troost van muziek maar beperkt is. Muziek is geen troostmiddel à la minute.
We proberen het op de een of andere manier wel. Er is bijvoorbeeld een duidelijke verschuiving in repertoire gaande buiten maar vooral binnen de kerken.
Buiten de kerk was het altijd al veelkleurig: De kerkmusicus Willem Vogel, 1,5 jaar geleden overleden, was organist op Zorgvlied, een Amsterdams crematorium en kon daar mooi over vertellen. Want hij moest van alles spelen: de Internationale, Mijn Wiegie Was Een Stijfselkissie, Waarheen Waarvoor, de d-moll toccata van Bach, noem maar op.
Binnen de kerk was het tot zo'n 40 jaar terug redelijk overzichtelijk. In de RK kerk was er een vaste requiem-mis, binnen de Protestantse Kerk werden bekende gezangen gezongen, vaak wat ik-gericht: Vaste Rots Van Mijn Behoud, veelal werd ook een greep uit de bundel van Johannes de Heer gedaan. Ik verdenk menig bevindelijk Protestants Herder ervan, dat hij die liederen daar liet zingen omdat die ‘s zondags niet aan bod mochten komen. Zo kreeg mijn collega Cor Ardesch eens verwijtend te horen van een dominee met wie hij permanent in de clinch lag, dat als Cor een lied van Johannes de Heer speelde het toch nog als Bach klonk.
Tegenwoordig zijn uitvaartdiensten sterk gericht op de gene die is overleden en diens familie. De muzikale en literaire smaak van degene die ons is ontvallen bepalen de dienst. Er is een soort doelgroepentroostmuziek ontstaan, voor de junk wordt hardrock afgespeeld, de koordirigent Bach, de liberale wd'er (is al lang geen pleonasme meer) dixielandmuziek en voor de vegetariër met heimwee is er Green Green Grass Of Home. Daar is natuurlijk niets op tegen, we leven in een wereld waarin de mens mondig geworden is en die mondigheid gaat kennelijk over de grenzen van het leven heen.
En toch... knaagt er bij mij iets t.a.v. van die doelgroepentroostmuziek. Ik zal dat proberen te verwoorden, het is echt niet meer als een probeersel en weest u het er vooral niet mee eens.
De ellende is dat wij mensen smaken en voorkeuren hebben, maar de dood en het lijden hebben dat niet. Die doen hun werk volstrekt democratisch ongeacht de afkomst en de maatschappelijke status, de politieke kleur, de artistieke smaak van hun slachtoffers. En ik denk ook dat dat lijden voor iedereen ook even intensief is: als er iemand sterft zal de junk de zelfde intense gevoelens van verdriet hebben als de kerkmusicus
En zou het dan misschien zo moeten zijn, dat iets van die intensiteit, van die diepgang van dat lijden moet afstralen in de muziek (en in woorden en in kunst in het algemeen) die als troost zou moeten werken. Lijden is geen oppervlakkig proces, sterven is geen routinebezigheid ondanks onze vele goede voorzieningen. Dit is absoluut geen pleidooi voor een bepaald type muziek bij lijden en verdriet, het is wel een pleidooi voor diepgang en tegen oppervlakkigheid. Kortom mijn stelling is: ook bij muziek die als troost moet dienen moet je niet zeggen: Over smaak valt nu eenmaal niet te twisten, maar moet je er juist over twisten.
Nu de Cantate
Wat is een cantate? Oorspronkelijk een zangstuk. Het woord dient als onderscheiding van Sonate. Dat is een klankstuk, instrumentaal stuk. De meeste cantates zijn qua structuur vergelijkbaar met hun grote broer de Mattheus Passion. Recitatief-Bijbeltekst pr. Aria met commentaar op de bijbel. Koralen, kerkliederen door het koor te zingen en koren, die vaak een motto, een oproep zijn, Kommt ihr Töchter, helft mir Klagen, Jauchzet Frohlocket, etc.
Bij Bachs vroege Cantates (en BWV 106 is er zo een), is alles anders. Ik weet niet of u wel eens een opera hebt gehoord van een Italiaans componist uit de 17e eeuw, daarin gaan de delen in elkaar over. Stukje vrolijk, stukje droevig, stukje hectisch, stukje rustig, stukje stampend ritmisch, stukje totaal vrij in het ritme. Daarmee is deze cantate vergelijkbaar. Verder is de bezetting bijzonder: twee blokfluiten (Bach gebruikt die vaak bij droevige teksten; Ihr werdet Weinen und Heulen BWV 103 het leed snerpt je werkelijk tegemoet). Twee gamba's: instrumenten die Bach zelden gebruikt in zijn Cantate's. Weerbarstige grommende, snuivende instrumenten die meestal te horen zijn in droevige confronterende muziek. Beetje de blues van de 17e eeuw zou je kunnen zeggen. Ook de spelers ervan zijn vaak niet de makkelijkste: ze besteden vaak meer tijd aan het stemmen van hun instrumenten dan aan het spelen van de noten.
Deze cantate, één van de bekendste van Bach, staat ook wel bekend als de begrafeniscantate of "Actus Tragicus". De cantate werd voor het eerst uitgevoerd op 14 augustus 1707 te Arnstadt of Mühlhausen ter gelegenheid van een begrafenis, vermoedelijk die van zijn oom langs moederskant, een Lämmerhirt.
Wie de tekstschrijver is, is onbekend. Mogelijk is dit de dominee van de Marienkirche in Mühlhausen Georg Christian Eilmar (1665-1715), die goed bevriend was met Bach, maar zeker is dit niet. De cantatetekst is grotendeels een compilatie uit verschillende delen van de Bijbel, oude koralen van een liedboek uit Leipzig uit de 17e eeuw met teksten van Maarten Luther en Adam Reusner.
In de tekst is een tweedeling te horen: het eerste deel behandelt het sterven vanuit het perspectief van het Oude Testament en het tweede deel behandelt het sterven vanuit het perspectief van het Nieuwe Testament. In het midden knokken die twee testamenten met elkaar. Es ist der alte Bund, Mensch du musst sterben. En een nieuwtestamentisch verlangen; Ja Komm Herr Jesu Komm. De sopraan als een soort smekende engel: lls [Ilse van Griensven] wist ook niet dat ze het in zich had. Het voert te ver om allerlei details over die cantate te vertellen. Een paar dan in het voorlaatste deel ‘Heute wirst du mit mir…’ wordt de tekst ‘Stille’ (sanft und stille) gezongen en dan valt werkelijk alles letterlijk stil, echt een adembenemend moment. En in dat bepalende middendeel waar OT en NT met elkaar strijden zit, heel sneaky, een koraal, dat in onze traditie al lang is vergeten. Niet gezongen maar gespeeld door de fluiten. ‘Ich habe mein Sach Gott heim gestellt’, “Ik heb mijn zaakjes met God geregeld”, zouden we populair zeggen. Maar het lijkt wel alsof we het nog niet mogen of durven zeggen. Daarom gebeurt het instrumentaal.
Nog een opmerking over troost en over verzachten van pijn
Een aantal weken geleden was er op zondagavond een radioprogramma over attitude bij medische zorg. Iemand had een onderzoek gedaan bij 40 mensen die ernstig pijn leden. 20 van hen kregen pijnstillers op een zo onpersoonlijk mogelijk manier. Vraagt u me niet naar de details. En de andere 20 kregen de medicatie toegediend met een paar hartelijke woorden van een lieve verpleegkundige. Het resultaat: u raadt het al. De medicijnen werkten beter bij de laatste groep. Het gaat dus ook bij zorg, ook bij troost, om attitude, om de manier waarop. En ik wil jullie zangers en spelers heel hartelijk bedanken voor jullie attitude. Weinig tijd, weinig geld, maar een hoge inzet en een prachtige muzikale eenheid. Ik wil jullie daarvoor heel hartelijk bedankt.
Cantata No. 106, Actus Tragicus BWV 106 - Duet
|